Begin jaren zeventig heb ik Jan voor het eerst ontmoet. Net los van de academie was ik voor ik het in de gaten had, secretaris van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Mijn docent, Carel Kneulman had het wel eens over die club gehad, maar vertelde ook dat de Kring slapende was. In 1968 kwam ik van school en moest ik mij als beeldend kunstenaar ergens bij aansluiten. Er was een BBK (Bond van Beeldende Kunstenaars) en een roerig jaar later een BBK’69. Daar ben ik even lid van geweest. Maar ik zocht een meer praktisch gerichte vereniging, een club die naast belangen behartigen, ook tentoonstellingen organiseerde. Hoe het precies gegaan is weet ik niet meer, maar ineens zat ik in een niet druk bezochte vergadering van de NKvB en werd ik bij gebrek aan beter gekozen tot secretaris. Zeker tien jaar lang was het oude bestuur niet bijeen geweest, het was onduidelijk wie welke functie had of had gehad. Een archief was er eigenlijk niet. We moesten opnieuw beginnen. Wel was er een oude ledenlijst en waren er Statuten die aangepast moesten worden. Jan belde op of hij langs mocht komen, ik weet niet meer of dat was om lid te worden of om aan een tentoonstelling mee te doen. Hij vertelde mij zijn geschiedenis en over samenwerking met mensen waar ik tegenop keek. Voor mij was Jan al daar, waar naar ik op weg was.
Rond 1978 kwam Jan weer langs, hij zocht een collega voor de Katholieke Leergangen in Tilburg waar hij les gaf. De afdeling waar hij werkte had behoefte aan iemand die de Kunsten wat subtieler benaderde dan hij en zijn groot werkende collega’s. Hij vroeg mijn maatje Marion Herbst die sieraden maakte te solliciteren naar die plek. Zij kreeg de baan en wij verhuisden al spoedig naar het Brabantse. Jan kwam vanuit Eindhoven ook naar onze contreien en wel in een dorp niet ver van ons vandaan. Hij kocht een oude melkfabriek met de intentie er iets heel moois van te maken. Wat ik niet wist was dat hij een bouwkunde studie had gedaan en (bouw) praktijkervaring had opgedaan in de USA. Ik hielp hem met sloopwerk en stond verbaasd van zijn kundig opbouwen.
Toen zijn atelier klaar was en hij weer beelden kon gaan maken werden dat architecturale bouwwerken, werk waar ik mij goed in kon vinden. De kleur kwam terug in zijn werk.
Ik kwam regelmatig langs in Herpt, we spraken over veel, maar in het algemeen niet over ons eigen beeldende werk, wel over materiaal, techniek en machines. De term ‘beeldhouwer’ paste ons beiden niet, wij bouwden of stelden samen, Jan met een plan en ik meestal zonder.
Hoewel Jan een jaar of acht ouder was dan ik hadden we dezelfde voorbeelden, mensen die wij hoogachtten en waardeerden. Het maken van dingen; beelden, bouwwerken of tekeningen geeft voldoening. Het er over spreken is verspilde energie.
We zijn onze eigen weg gegaan. Jan heeft één keer een opmerking over mijn bezigheden gemaakt, niet over mijn beeldend werk, maar over een tussenvloertje dat ik in mijn werkplaats timmerde. “Hij zou dat anders gedaan hebben”.
Berend Peter Hogen Esch
Juni 2016